Traag, een gedicht uit 1975
Traag als ik wankel in razernij,
zo zwaar is de steen der wijzen
ik draag mijn bestemming
zolang het leven voor me uit gaat
maar haal ik het in,
dan is daar twijfel in het voorbijgaan
als buigzaam gewas onder mijn voetstap
De queeste in mij,
schuilend achter het zolderluik
ik zag de wereld door een kier
en de caryatide waarop zij rust
dwingt en buigt het koperen scharnier
en in het opengaan ontwaakte mijn liefde
voor het buigzaam gewas onder mijn voetstap
Een herfstdag, het water op mijn hielen,
golven druisend in eeuwige cadans
schuimend allegro, een schelp in mijn hand
je warme lichaam, je naam in het zand
Ik zie je nu van zo dichtbij
en geef vorm aan spijt en ongeduld
als je zegt een God te kennen
die het vrouw-zijn opdraagt als een schuld
is dat niet de leugen van een quietist ?
hij is alleen een oude wachter
die zich in de sterren nooit vergist.
Ansterdan, 1975